Verhuisd
Ze gilde weer. De vrouw naast hem, de vrouw die zijn vrouw was, was weer aan het gillen.
Hij was eraan gewend geraakt. Tenminste, dat vertelde hij zichzelf. Iedereen heeft zo zijn dingetjes, dacht hij. Dat is niet erg. Het is zo weer ochtend en dan is het voorbij.
Maar hoe luchtig hij er ook over probeerde te denken, diep van binnen voelde hij de wanhoop groeien. Ze waren verhuisd. Sinds vandaag woonden ze in een nieuwe stad, ver weg van alle irrationele onzin die ze zich altijd maar liet aanpraten in de supermarkt, of bij de bakker, of waar ze het ook oppikte, over... Ja, over wat eigenlijk? Hij werd er nooit wijs uit en om eerlijk te zijn had hij geen idee wat haar zo overstuur maakte. Maar hier zouden haar angsten in ieder geval niet meer worden aangewakkerd, hoe donker het ‘s nachts ook werd. Eindelijk rustig slapen. Een nieuw begin.
Het was mislukt. Al in deze eerste nacht. De eerste nacht in hun nieuwe bed, in hun nieuwe huis, wat toch niet goedkoop was geweest, en waarvoor hij zich een loodzware hypotheek had laten aanmeten, gilde ze weer dat de stukken ervan af vlogen. Hol klonken de jammerkreten in het nog naargeestig lege pand. De vloerbedekking en de gordijnen waren nog niet geleverd, bedacht hij zich. En ze waren ook nog niet betaald.
Zo was hij inmiddels aan het gekrijs gewend geraakt, dat hij er niet echt meer wakker van werd. Volledig op de automatische piloot kon hij zijn arm om haar heen slaan en als vanzelf fluisterde zijn mond zoete woordjes in haar oor, net zo lang tot ze weer kalmeerde. Al moest hij toegeven dat het de laatste tijd steeds langer duurde. De toestand was zorgelijk.
Terwijl hij haar dichter tegen zich aantrok, zag hij de getallen voor zijn ogen dansen. In gedachten rekende hij nog eens uit hoe groot de netto maandsom was en hoe vaak die nog afgeschreven zou worden. Hoe oud zou hij zijn als het huis helemaal van hem was? Dan zou de wereld er vast heel anders uitzien. Zou het nog wel iets waard zijn tegen die tijd?
In beslag genomen werd hij door deze gedachten, dat hij niet eens merkte dat ze was opgehouden met gillen. In plaats daarvan keek ze hem nu met opengesperde ogen aan.
‘Vent! Waar heb je het toch over?’
Er kwam geen antwoord uit zijn slaperige gezicht en daarom vroeg ze het nog eens. En nog eens. Tot ze even later zo woest aan de boord van zijn gestreepte pyama sjorde dat zijn blote schouders teoorschijn kwamen, zodat hij tenslotte wel wakker moest worden.
‘Wat loop je nou toch te brabbelen,’ snauwde ze. ‘Al die getallen en sommen. Het gaat de hele nacht maar door. Ik doe godverdomme geen oog dicht!’
Verbaasd knipperde hij met zijn ogen, maar ogenblikkelijk had hij zijn troostende modus gevonden. ‘Rustig maar liefje,’ zei hij. ‘Als je iets dwars zit moet je het gewoon zeggen. Je hoeft je nergens voor te schamen.’
‘Ik zeg het je toch! Ik zeg het iedere keer,’ snikte ze. ‘Maar het duurt steeds langer voordat jij ‘s nachts eindelijk je bek eens houdt.’
Met een ruk draaide zich om en sloeg op het kussen. ‘Ik had zo gehoopt dat het nieuwe huis iets zou helpen. Maar we zitten eraan vast. Nu zitten we eraan vast...’